Niederländisch

Detailübersetzungen für aanneem (Niederländisch) ins Schwedisch

aannemen:

aannemen Verb (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)

  1. aannemen (aanvaarden; accepteren)
    acceptera; ta emot
    • acceptera Verb (accepterar, accepterade, accepterat)
    • ta emot Verb (tar emot, tog emot, tagit emot)
  2. aannemen (geloven)
    tro; tro på
    • tro Verb (tror, trodde, trott)
    • tro på Verb (tror på, trodde på, trott på)
  3. aannemen (in dienst nemen; aantrekken; inhuren)
    anställa; hyra; rekrytera
    • anställa Verb (anställer, anställde, anställt)
    • hyra Verb (hyr, hyrde, hyrt)
    • rekrytera Verb (rekryterar, rekryterade, rekryterat)
  4. aannemen (in ontvangst nemen; ontvangen; accepteren; aanvaarden)
    acceptera; emotta
    • acceptera Verb (accepterar, accepterade, accepterat)
    • emotta Verb (emottar, emottog, emottagit)
  5. aannemen (adopteren)
    adoptera; uppta
    • adoptera Verb (adopterar, adopterade, adopterat)
    • uppta Verb (upptar, upptog, upptagit)
  6. aannemen (cadeau aannemen; aanvaarden; accepteren)
    acceptera en gåva; acceptera; ta emot; ta emot en gåva
    • acceptera en gåva Verb (accepterar en gåva, accepterade en gåva, accepterat en gåva)
    • acceptera Verb (accepterar, accepterade, accepterat)
    • ta emot Verb (tar emot, tog emot, tagit emot)
    • ta emot en gåva Verb (tar emot en gåva, tog emot en gåva, tagit emot en gåva)
  7. aannemen (veronderstellen; uitgaan van)
    anta; förmoda
    • anta Verb (antar, antog, antagit)
    • förmoda Verb (förmodar, förmodade, förmodat)

Konjugationen für aannemen:

o.t.t.
  1. neem aan
  2. neemt aan
  3. neemt aan
  4. nemen aan
  5. nemen aan
  6. nemen aan
o.v.t.
  1. nam aan
  2. nam aan
  3. nam aan
  4. namen aan
  5. namen aan
  6. namen aan
v.t.t.
  1. heb aangenomen
  2. hebt aangenomen
  3. heeft aangenomen
  4. hebben aangenomen
  5. hebben aangenomen
  6. hebben aangenomen
v.v.t.
  1. had aangenomen
  2. had aangenomen
  3. had aangenomen
  4. hadden aangenomen
  5. hadden aangenomen
  6. hadden aangenomen
o.t.t.t.
  1. zal aannemen
  2. zult aannemen
  3. zal aannemen
  4. zullen aannemen
  5. zullen aannemen
  6. zullen aannemen
o.v.t.t.
  1. zou aannemen
  2. zou aannemen
  3. zou aannemen
  4. zouden aannemen
  5. zouden aannemen
  6. zouden aannemen
diversen
  1. neem aan!
  2. neemt aan!
  3. aangenomen
  4. aannemende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aannemen [znw.] Nomen

  1. aannemen (adopteren)
    adoption
  2. aannemen (vooronderstellen)
    föraning; förkänsla

Übersetzung Matrix für aannemen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
adoption aannemen; adopteren aanneming; adopteren; adoptie
föraning aannemen; vooronderstellen
förkänsla aannemen; vooronderstellen
förmoda vermoeden; veronderstelling
hyra huurcontract; pacht
tro confessie; confidentie; credo; fiducie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte; overtuigdheid; overtuiging; vertrouwen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
acceptera aannemen; aanvaarden; accepteren; cadeau aannemen; in ontvangst nemen; ontvangen aanvaarden; accepteren; billijken; goedkeuren; voor lief nemen; welgevallen; zich laten gevallen
acceptera en gåva aannemen; aanvaarden; accepteren; cadeau aannemen
adoptera aannemen; adopteren
anställa aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren detacheren; tewerkstellen; uitzenden
anta aannemen; uitgaan van; veronderstellen naar voren brengen; opperen; poneren; stellen
emotta aannemen; aanvaarden; accepteren; in ontvangst nemen; ontvangen
förmoda aannemen; uitgaan van; veronderstellen gissen; gissing maken; postuleren; raden; vooronderstellen
hyra aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren afhuren; charteren; detacheren; huren; pachten; tewerkstellen; uitzenden; verhuren
rekrytera aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren aantrekken; aanwerven; adverteren; rekruteren; ronselen; werven
ta emot aannemen; aanvaarden; accepteren; cadeau aannemen
ta emot en gåva aannemen; aanvaarden; accepteren; cadeau aannemen
tro aannemen; geloven vertrouwen
tro på aannemen; geloven
uppta aannemen; adopteren inspreken; opnemen
- aanvaarden; accepteren; adopteren; geloven

Synonyms for "aannemen":


Antonyme für "aannemen":


Verwandte Definitionen für "aannemen":

  1. een baan geven1
    • ze hebben die sollicitant aangenomen1
  2. ergens naar luisteren om het door te geven1
    • wij zullen de boodschap wel aannemen1
  3. overnemen, ermee akkoord gaan1
    • de directie heeft het voorstel aangenomen1
  4. als kind opnemen in het gezin1
    • zij hebben een kind uit Chili aangenomen1
  5. denken dat het waar is1
    • neem maar van mij aan dat hij liegt!1
  6. oppakken en luisteren1
    • wie neemt de telefoon aan?1

Wiktionary Übersetzungen für aannemen:


Cross Translation:
FromToVia
aannemen adoptera adopt — to take by choice into relationship, as, child, heir, friend, citizen
aannemen anta assume — to suppose to be true
aannemen konkret; ta form concrete — solidify
aannemen anta; förmoda suppose — conclude; believe
aannemen anta; förutsätta suppose — theorize; hypothesize
aannemen antaga; gå in på; tacka ja till accepter — Traductions à trier suivant le sens
aannemen hälsa; anamma; bekomma; ; undfå; tacka ja till accueillir — Traductions à trier suivant le sens
aannemen tacka ja till admettrerecevoir par choix, faveur ou condescendance.
aannemen adoptera; tacka ja till; kora adopterchoisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
aannemen föra ihop; uppta; anta agréer — Prendre à gré ; recevoir favorablement.
aannemen värva; anställa embaucherengager un salarié, passer avec lui un contrat de travail.
aannemen anamma; bekomma; ; undfå; tacka ja till recevoiraccepter, prendre ce qui donner, ce qui présenter, ce qui offrir sans qu’il devoir.
aannemen uppsamla; insamla; hopsamla; sammanfatta; uppta; motta; omhänderta; samla; skörda; inhösta; inhämta recueillir — (vieilli) rassembler les fruits d’une terre, en faire la récolte ; on dit plutôt « récolter ».
aannemen tacka ja till revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
aannemen anta supposer — Poser une chose pour établie (sens général)