Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. aanschieten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanschieten (Niederländisch) ins Schwedisch

aanschieten:

aanschieten Verb (schiet aan, schoot aan, schoten aan, aangeschoten)

  1. aanschieten
    ta på sig
    • ta på sig Verb (tar på sig, tog på sig, tagit på sig)

Konjugationen für aanschieten:

o.t.t.
  1. schiet aan
  2. schiet aan
  3. schiet aan
  4. schieten aan
  5. schieten aan
  6. schieten aan
o.v.t.
  1. schoot aan
  2. schoot aan
  3. schoot aan
  4. schoten aan
  5. schoten aan
  6. schoten aan
v.t.t.
  1. heb aangeschoten
  2. hebt aangeschoten
  3. heeft aangeschoten
  4. hebben aangeschoten
  5. hebben aangeschoten
  6. hebben aangeschoten
v.v.t.
  1. had aangeschoten
  2. had aangeschoten
  3. had aangeschoten
  4. hadden aangeschoten
  5. hadden aangeschoten
  6. hadden aangeschoten
o.t.t.t.
  1. zal aanschieten
  2. zult aanschieten
  3. zal aanschieten
  4. zullen aanschieten
  5. zullen aanschieten
  6. zullen aanschieten
o.v.t.t.
  1. zou aanschieten
  2. zou aanschieten
  3. zou aanschieten
  4. zouden aanschieten
  5. zouden aanschieten
  6. zouden aanschieten
diversen
  1. schiet aan!
  2. schiet aan!
  3. aangeschoten
  4. aanschietende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aanschieten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ta på sig aanschieten aanpakken; onderhanden nemen

Computerübersetzung von Drittern: