Niederländisch
Detailübersetzungen für aanwakkeren (Niederländisch) ins Schwedisch
aanwakkeren:
Konjugationen für aanwakkeren:
o.t.t.
- wakker aan
- wakkert aan
- wakkert aan
- wakkeren aan
- wakkeren aan
- wakkeren aan
o.v.t.
- wakkerde aan
- wakkerde aan
- wakkerde aan
- wakkerden aan
- wakkerden aan
- wakkerden aan
v.t.t.
- heb aangewakkerd
- hebt aangewakkerd
- heeft aangewakkerd
- hebben aangewakkerd
- hebben aangewakkerd
- hebben aangewakkerd
v.v.t.
- had aangewakkerd
- had aangewakkerd
- had aangewakkerd
- hadden aangewakkerd
- hadden aangewakkerd
- hadden aangewakkerd
o.t.t.t.
- zal aanwakkeren
- zult aanwakkeren
- zal aanwakkeren
- zullen aanwakkeren
- zullen aanwakkeren
- zullen aanwakkeren
o.v.t.t.
- zou aanwakkeren
- zou aanwakkeren
- zou aanwakkeren
- zouden aanwakkeren
- zouden aanwakkeren
- zouden aanwakkeren
diversen
- wakker aan!
- wakkert aan!
- aangewakkerd
- aanwakkerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze