Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. badineren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für badineren (Niederländisch) ins Schwedisch

badineren:

badineren Verb (badineer, badineert, badineerde, badineerden, gebadineerd)

  1. badineren
    skämta
    • skämta Verb (skämtar, skämtade, skämtat)

Konjugationen für badineren:

o.t.t.
  1. badineer
  2. badineert
  3. badineert
  4. badineren
  5. badineren
  6. badineren
o.v.t.
  1. badineerde
  2. badineerde
  3. badineerde
  4. badineerden
  5. badineerden
  6. badineerden
v.t.t.
  1. heb gebadineerd
  2. hebt gebadineerd
  3. heeft gebadineerd
  4. hebben gebadineerd
  5. hebben gebadineerd
  6. hebben gebadineerd
v.v.t.
  1. had gebadineerd
  2. had gebadineerd
  3. had gebadineerd
  4. hadden gebadineerd
  5. hadden gebadineerd
  6. hadden gebadineerd
o.t.t.t.
  1. zal badineren
  2. zult badineren
  3. zal badineren
  4. zullen badineren
  5. zullen badineren
  6. zullen badineren
o.v.t.t.
  1. zou badineren
  2. zou badineren
  3. zou badineren
  4. zouden badineren
  5. zouden badineren
  6. zouden badineren
diversen
  1. badineer!
  2. badineert!
  3. gebadineerd
  4. badinerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für badineren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
skämta badineren beklemmen; belachelijk maken; benauwen; bespotten; de spot drijven; gekheid maken; grappen maken; ironiseren