Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für berekenen (Niederländisch) ins Schwedisch
berekenen:
-
berekenen (schatten; ramen)
-
berekenen (begroten)
-
berekenen (uitrekenen; becijferen; uitwerken; calculeren)
Konjugationen für berekenen:
o.t.t.
- bereken
- berekent
- berekent
- berekenen
- berekenen
- berekenen
o.v.t.
- berekende
- berekende
- berekende
- berekenden
- berekenden
- berekenden
v.t.t.
- heb berekend
- hebt berekend
- heeft berekend
- hebben berekend
- hebben berekend
- hebben berekend
v.v.t.
- had berekend
- had berekend
- had berekend
- hadden berekend
- hadden berekend
- hadden berekend
o.t.t.t.
- zal berekenen
- zult berekenen
- zal berekenen
- zullen berekenen
- zullen berekenen
- zullen berekenen
o.v.t.t.
- zou berekenen
- zou berekenen
- zou berekenen
- zouden berekenen
- zouden berekenen
- zouden berekenen
diversen
- bereken!
- berekent!
- berekend
- berekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für berekenen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
beräkna | becijferen; begroten; berekenen; calculeren; ramen; schatten; uitrekenen; uitwerken | factureren; in rekening brengen; rekenen |
estimera | berekenen; ramen; schatten | |
kalkylera | begroten; berekenen | factureren; in rekening brengen; rekenen |
uppskatta | berekenen; ramen; schatten | afwegen; appreciëren; begroten; bepalen; beramen; inschatten; op prijs stellen; ramen; schatten; taxeren; waarderen |
- | uitrekenen |
Synonyms for "berekenen":
Verwandte Definitionen für "berekenen":
Wiktionary Übersetzungen für berekenen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• berekenen | → beräkna; räkna ut | ↔ calculate — (transitive) to determine value |
• berekenen | → kalkylera; beräkna; uträkna | ↔ calculer — déterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs. |
• berekenen | → beräkna; uträkna | ↔ compter — déterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul. |