Niederländisch
Detailübersetzungen für besluipen (Niederländisch) ins Schwedisch
besluipen:
Konjugationen für besluipen:
o.t.t.
- besluip
- besluipt
- besluipt
- besluipen
- besluipen
- besluipen
o.v.t.
- besloop
- besloop
- besloop
- beslopen
- beslopen
- beslopen
v.t.t.
- heb beslopen
- hebt beslopen
- heeft beslopen
- hebben beslopen
- hebben beslopen
- hebben beslopen
v.v.t.
- had beslopen
- had beslopen
- had beslopen
- hadden beslopen
- hadden beslopen
- hadden beslopen
o.t.t.t.
- zal besluipen
- zult besluipen
- zal besluipen
- zullen besluipen
- zullen besluipen
- zullen besluipen
o.v.t.t.
- zou besluipen
- zou besluipen
- zou besluipen
- zouden besluipen
- zouden besluipen
- zouden besluipen
diversen
- besluip!
- besluipt!
- beslopen
- besluipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
besluipen (bekruipen)
komma över-
komma över Nomen
-
Übersetzung Matrix für besluipen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
komma över | bekruipen; besluipen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
leta | bekruipen; besluipen; tijgeren | |
smyga sig på | bekruipen; besluipen; tijgeren | aansluipen; sluipend naderen; toesluipen |