Niederländisch
Detailübersetzungen für besmetten (Niederländisch) ins Schwedisch
besmetten:
-
besmetten (aansteken)
Konjugationen für besmetten:
o.t.t.
- besmet
- besmet
- besmet
- besmetten
- besmetten
- besmetten
o.v.t.
- besmette
- besmette
- besmette
- besmetten
- besmetten
- besmetten
v.t.t.
- heb besmet
- hebt besmet
- heeft besmet
- hebben besmet
- hebben besmet
- hebben besmet
v.v.t.
- had besmet
- had besmet
- had besmet
- hadden besmet
- hadden besmet
- hadden besmet
o.t.t.t.
- zal besmetten
- zult besmetten
- zal besmetten
- zullen besmetten
- zullen besmetten
- zullen besmetten
o.v.t.t.
- zou besmetten
- zou besmetten
- zou besmetten
- zouden besmetten
- zouden besmetten
- zouden besmetten
diversen
- besmet!
- besmet!
- besmet
- besmettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
besmetten (besmetting; aansteken)
Übersetzung Matrix für besmetten:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
besmittelse | aansteken; besmetten; besmetting | |
infektion | aansteken; besmetten; besmetting | infectie; ontsteking |
kontamination | aansteken; besmetten; besmetting | |
smitta | aanstekelijkheid; infectie; ontsteking | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förorena | aansteken; besmetten | verontreinigen; vervuilen |
infektera | aansteken; besmetten | |
smitta | aansteken; besmetten | |
- | aansteken |