Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- camoufleren:
-
Wiktionary:
- camoufleren → maskera, kamouflera
Niederländisch
Detailübersetzungen für camoufleren (Niederländisch) ins Schwedisch
camoufleren:
-
camoufleren (in omgeving op laten gaan)
Konjugationen für camoufleren:
o.t.t.
- camoufleer
- camoufleert
- camoufleert
- camoufleren
- camoufleren
- camoufleren
o.v.t.
- camoufleerde
- camoufleerde
- camoufleerde
- camoufleerden
- camoufleerden
- camoufleerden
v.t.t.
- heb gecamoufleerd
- hebt gecamoufleerd
- heeft gecamoufleerd
- hebben gecamoufleerd
- hebben gecamoufleerd
- hebben gecamoufleerd
v.v.t.
- had gecamoufleerd
- had gecamoufleerd
- had gecamoufleerd
- hadden gecamoufleerd
- hadden gecamoufleerd
- hadden gecamoufleerd
o.t.t.t.
- zal camoufleren
- zult camoufleren
- zal camoufleren
- zullen camoufleren
- zullen camoufleren
- zullen camoufleren
o.v.t.t.
- zou camoufleren
- zou camoufleren
- zou camoufleren
- zouden camoufleren
- zouden camoufleren
- zouden camoufleren
en verder
- ben gecamoufleerd
- bent gecamoufleerd
- is gecamoufleerd
- zijn gecamoufleerd
- zijn gecamoufleerd
- zijn gecamoufleerd
diversen
- camoufleer!
- camoufleert!
- gecamoufleerd
- camouflerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für camoufleren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
dölja | camoufleren; in omgeving op laten gaan | achterhouden; bedekken; bekleden; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; ontveinzen; ophopen; opkroppen; opstapelen; overtrekken; samenvouwen; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verhullen; versluieren; verstoppen; verzwijgen; wegstoppen |
förtäcka | camoufleren; in omgeving op laten gaan | achterhouden; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen |
Verwandte Definitionen für "camoufleren":
Wiktionary Übersetzungen für camoufleren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• camoufleren | → maskera; kamouflera | ↔ camouflage — hide, disguise |