Niederländisch

Detailübersetzungen für dichten (Niederländisch) ins Schwedisch

dichten:

dichten Verb (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)

  1. dichten (breeuwen)
    driva; dikta; becka
    • driva Verb (driver, drev, drivit)
    • dikta Verb (diktar, diktade, diktat)
    • becka Verb (beckar, beckade, beckat)
  2. dichten (dichtstoppen; dichtmaken; stoppen)
    tamponera; plombera; plugga igen; stoppa igen
    • tamponera Verb (tamponerar, tamponerade, tamponerat)
    • plombera Verb (plomberar, plomberade, plomberat)
    • plugga igen Verb (pluggar igen, pluggade igen, pluggat igen)
    • stoppa igen Verb (stoppar igen, stoppade igen, stoppat igen)
  3. dichten (afdichten)
    täta; isolera
    • täta Verb (tätar, tätade, tätat)
    • isolera Verb (isolerar, isolerade, isolerat)
  4. dichten (gedichten schrijven)
    dikta; skriva dikter
    • dikta Verb (diktar, diktade, diktat)
    • skriva dikter Verb (skriver dikter, skrev dikter, skrivit dikter)
  5. dichten (gaten stoppen)
    fylla hål; täta hål
    • fylla hål Verb (fyller hål, fyllde hål, fyllt hål)
    • täta hål Verb (tätar hål, tätade hål, tätat hål)
  6. dichten (verzen maken)
    dikta; skriva poesi
    • dikta Verb (diktar, diktade, diktat)
    • skriva poesi Verb (skriver poesi, skrev poesi, skrivit poesi)

Konjugationen für dichten:

o.t.t.
  1. dicht
  2. dicht
  3. dicht
  4. dichten
  5. dichten
  6. dichten
o.v.t.
  1. dichtte
  2. dichtte
  3. dichtte
  4. dichtten
  5. dichtten
  6. dichtten
v.t.t.
  1. heb gedicht
  2. hebt gedicht
  3. heeft gedicht
  4. hebben gedicht
  5. hebben gedicht
  6. hebben gedicht
v.v.t.
  1. had gedicht
  2. had gedicht
  3. had gedicht
  4. hadden gedicht
  5. hadden gedicht
  6. hadden gedicht
o.t.t.t.
  1. zal dichten
  2. zult dichten
  3. zal dichten
  4. zullen dichten
  5. zullen dichten
  6. zullen dichten
o.v.t.t.
  1. zou dichten
  2. zou dichten
  3. zou dichten
  4. zouden dichten
  5. zouden dichten
  6. zouden dichten
diversen
  1. dicht!
  2. dicht!
  3. gedicht
  4. dichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

dichten [het ~] Nomen

  1. het dichten (verzen maken)
    diktning; diktande

Übersetzung Matrix für dichten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
diktande dichten; verzen maken
diktning dichten; verzen maken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
becka breeuwen; dichten
dikta breeuwen; dichten; gedichten schrijven; verzen maken
driva breeuwen; dichten aansporen; aanzetten; belachelijk maken; bespotten; de spot drijven; ironiseren; karren; noodzaken tot; opdringen; rijden; stressen
fylla hål dichten; gaten stoppen
isolera afdichten; dichten afscheiden; afsplitsen; afzijdig stellen; afzonderen; bekleden; isoleren; koudebestendig maken; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien
plombera dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen plomberen; vullen
plugga igen dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
skriva dikter dichten; gedichten schrijven
skriva poesi dichten; verzen maken
stoppa igen dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
tamponera dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
täta afdichten; dichten opspannen; spannen
täta hål dichten; gaten stoppen

Verwandte Übersetzungen für dichten