Niederländisch
Detailübersetzungen für duikelen (Niederländisch) ins Schwedisch
duikelen:
-
duikelen (buitelen)
Konjugationen für duikelen:
o.t.t.
- duikel
- duikelt
- duikelt
- duikelen
- duikelen
- duikelen
o.v.t.
- duikelde
- duikelde
- duikelde
- duikelden
- duikelden
- duikelden
v.t.t.
- ben geduikeld
- bent geduikeld
- is geduikeld
- zijn geduikeld
- zijn geduikeld
- zijn geduikeld
v.v.t.
- was geduikeld
- was geduikeld
- was geduikeld
- waren geduikeld
- waren geduikeld
- waren geduikeld
o.t.t.t.
- zal duikelen
- zult duikelen
- zal duikelen
- zullen duikelen
- zullen duikelen
- zullen duikelen
o.v.t.t.
- zou duikelen
- zou duikelen
- zou duikelen
- zouden duikelen
- zouden duikelen
- zouden duikelen
diversen
- duikel!
- duikelt!
- geduikeld
- duikelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für duikelen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
falla | landing; terechtkomen; val | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
falla | buitelen; duikelen | omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen |
ramla omkull | buitelen; duikelen | |
stupa | buitelen; duikelen | onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen |
tumla över ända | buitelen; duikelen |