Niederländisch
Detailübersetzungen für egaliseren (Niederländisch) ins Schwedisch
egaliseren:
-
egaliseren (gladmaken; gelijkmaken; effenen)
-
egaliseren (vereffenen; effenen)
Konjugationen für egaliseren:
o.t.t.
- egaliseer
- egaliseert
- egaliseert
- egaliseren
- egaliseren
- egaliseren
o.v.t.
- egaliseerde
- egaliseerde
- egaliseerde
- egaliseerden
- egaliseerden
- egaliseerden
v.t.t.
- heb geëgaliseerd
- hebt geëgaliseerd
- heeft geëgaliseerd
- hebben geëgaliseerd
- hebben geëgaliseerd
- hebben geëgaliseerd
v.v.t.
- had geëgaliseerd
- had geëgaliseerd
- had geëgaliseerd
- hadden geëgaliseerd
- hadden geëgaliseerd
- hadden geëgaliseerd
o.t.t.t.
- zal egaliseren
- zult egaliseren
- zal egaliseren
- zullen egaliseren
- zullen egaliseren
- zullen egaliseren
o.v.t.t.
- zou egaliseren
- zou egaliseren
- zou egaliseren
- zouden egaliseren
- zouden egaliseren
- zouden egaliseren
en verder
- is geëgaliseerd
- zijn geëgaliseerd
diversen
- egaliseer!
- egaliseert!
- geëgaliseerd
- egaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für egaliseren:
Wiktionary Übersetzungen für egaliseren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• egaliseren | → jämna; nivellera; rasera | ↔ level — to destroy by reducing to ground level; to raze |