Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- gefabriceerd:
- fabriceren:
-
Wiktionary:
- fabriceren → göra
Niederländisch
Detailübersetzungen für gefabriceerd (Niederländisch) ins Schwedisch
gefabriceerd:
Übersetzung Matrix für gefabriceerd:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
påhittad | bedacht; gefabriceerd | |
påhittat | bedacht; gefabriceerd | bedacht; denkbeeldig; fantastisch; fictief; gefantaseerd; gefingeerd; illusoir; imaginair; verzonnen |
gefabriceerd form of fabriceren:
-
fabriceren (vervaardigen; produceren; vervaardiging; maken; aanmaken)
-
fabriceren (vervaardigen; produceren; maken; voortbrengen)
Konjugationen für fabriceren:
o.t.t.
- fabriceer
- fabriceert
- fabriceert
- fabriceren
- fabriceren
- fabriceren
o.v.t.
- fabriceerde
- fabriceerde
- fabriceerde
- fabriceerden
- fabriceerden
- fabriceerden
v.t.t.
- heb gefabriceerd
- hebt gefabriceerd
- heeft gefabriceerd
- hebben gefabriceerd
- hebben gefabriceerd
- hebben gefabriceerd
v.v.t.
- had gefabriceerd
- had gefabriceerd
- had gefabriceerd
- hadden gefabriceerd
- hadden gefabriceerd
- hadden gefabriceerd
o.t.t.t.
- zal fabriceren
- zult fabriceren
- zal fabriceren
- zullen fabriceren
- zullen fabriceren
- zullen fabriceren
o.v.t.t.
- zou fabriceren
- zou fabriceren
- zou fabriceren
- zouden fabriceren
- zouden fabriceren
- zouden fabriceren
en verder
- is gefabriceerd
- zijn gefabriceerd
diversen
- fabriceer!
- fabriceert!
- gefabriceerd
- fabricerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für fabriceren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
fabricera | fabricage; fabrikaat; maaksel; maken; product; productie; vervaardiging | |
göra | toedoen | |
hopmontering | aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging | |
hopsättning | aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
fabricera | fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen | voorjokken; voorliegen |
göra | fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen | doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten |
producera | fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen | laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen |