Niederländisch
Detailübersetzungen für gelijk geven (Niederländisch) ins Schwedisch
gelijk geven:
Konjugationen für gelijk geven:
o.t.t.
- geef gelijk
- geeft gelijk
- geeft gelijk
- geven gelijk
- geven gelijk
- geven gelijk
o.v.t.
- gaf gelijk
- gaf gelijk
- gaf gelijk
- gaven gelijk
- gaven gelijk
- gaven gelijk
v.t.t.
- heb gelijk gegeven
- hebt gelijk gegeven
- heeft gelijk gegeven
- hebben gelijk gegeven
- hebben gelijk gegeven
- hebben gelijk gegeven
v.v.t.
- had gelijk gegeven
- had gelijk gegeven
- had gelijk gegeven
- hadden gelijk gegeven
- hadden gelijk gegeven
- hadden gelijk gegeven
o.t.t.t.
- zal gelijk geven
- zult gelijk geven
- zal gelijk geven
- zullen gelijk geven
- zullen gelijk geven
- zullen gelijk geven
o.v.t.t.
- zou gelijk geven
- zou gelijk geven
- zou gelijk geven
- zouden gelijk geven
- zouden gelijk geven
- zouden gelijk geven
diversen
- geef gelijk!
- geeft gelijk!
- gelijk gegeven
- gelijk gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für gelijk geven:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
instämma | bijvallen; gelijk geven; steunen | akkoord gaan met; dagen; instemmen; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen |
vara ense | bijvallen; gelijk geven; steunen |