Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für hatend (Niederländisch) ins Schwedisch
haten:
-
haten
Konjugationen für haten:
o.t.t.
- haat
- haat
- haat
- haten
- haten
- haten
o.v.t.
- haatte
- haatte
- haatte
- haatten
- haatten
- haatten
v.t.t.
- heb gehaat
- hebt gehaat
- heeft gehaat
- hebben gehaat
- hebben gehaat
- hebben gehaat
v.v.t.
- had gehaat
- had gehaat
- had gehaat
- hadden gehaat
- hadden gehaat
- hadden gehaat
o.t.t.t.
- zal haten
- zult haten
- zal haten
- zullen haten
- zullen haten
- zullen haten
o.v.t.t.
- zou haten
- zou haten
- zou haten
- zouden haten
- zouden haten
- zouden haten
en verder
- ben gehaat
- bent gehaat
- is gehaat
- zijn gehaat
- zijn gehaat
- zijn gehaat
diversen
- haat!
- haat!
- gehaat
- hatend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für haten:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
avsky | afgrijzen; gruwen; schrik; verafschuwing; verbijstering; verfoeiing; verfoeilijkheid; walging; weerzin | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
avsky | haten | geringschatten; minachten; neerkijken op; verachten; verafschuwen; verfoeien |
förakta | haten | benijden; laten passeren; misgunnen; niet gunnen; uitsliepen; versmaden |
hata | haten | verafschuwen; verfoeien |