Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für inviteren (Niederländisch) ins Schwedisch
inviteren:
-
inviteren (uitnodigen; engageren)
-
inviteren (inroepen; aanroepen)
Konjugationen für inviteren:
o.t.t.
- inviteer
- inviteert
- inviteert
- inviteren
- inviteren
- inviteren
o.v.t.
- inviteerde
- inviteerde
- inviteerde
- inviteerden
- inviteerden
- inviteerden
v.t.t.
- heb geïnviteerd
- hebt geïnviteerd
- heeft geïnviteerd
- hebben geïnviteerd
- hebben geïnviteerd
- hebben geïnviteerd
v.v.t.
- had geïnviteerd
- had geïnviteerd
- had geïnviteerd
- hadden geïnviteerd
- hadden geïnviteerd
- hadden geïnviteerd
o.t.t.t.
- zal inviteren
- zult inviteren
- zal inviteren
- zullen inviteren
- zullen inviteren
- zullen inviteren
o.v.t.t.
- zou inviteren
- zou inviteren
- zou inviteren
- zouden inviteren
- zouden inviteren
- zouden inviteren
en verder
- ben geïnviteerd
- bent geïnviteerd
- is geïnviteerd
- zijn geïnviteerd
- zijn geïnviteerd
- zijn geïnviteerd
diversen
- inviteer!
- inviteert!
- geïnviteerd
- inviterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für inviteren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
anropa | aanroepen; inroepen; inviteren | aanroepen; bidden; praaien; smeken; verzoeken; vragen |
bjuda | engageren; inviteren; uitnodigen | noden |
engagera | engageren; inviteren; uitnodigen | detacheren; engageren; tewerkstellen; uitzenden; verbintenis aangaan |
inbjuda | engageren; inviteren; uitnodigen | |
inropa | aanroepen; inroepen; inviteren | bijhalen |
invitera | engageren; inviteren; uitnodigen | |
åkalla | aanroepen; inroepen; inviteren | inroepen |
Wiktionary Übersetzungen für inviteren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• inviteren | → inbjuda | ↔ einladen — jemanden freundlich auffordern, bitten, zu kommen oder mitzugehen, um gemeinsam etwas zu tun |
• inviteren | → bjuda; inbjuda; invitera; uppbjuda | ↔ inviter — convier, prier de se trouver, de se rendre quelque part, d’assister à quelque cérémonie, etc. |