Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- knellend:
- knellen:
-
Wiktionary:
- knellen → trycka
Niederländisch
Detailübersetzungen für knellend (Niederländisch) ins Schwedisch
knellend:
-
knellend (nijpend; beklemmend; smartelijk)
tung; tungt; besvärlig; besvärligt; betungande-
tung Adjektiv
-
tungt Adjektiv
-
besvärlig Adjektiv
-
besvärligt Adjektiv
-
betungande Adjektiv
-
-
knellend (klemzittend; klemmend)
Übersetzung Matrix für knellend:
knellen:
-
knellen (drukken)
-
knellen (vastklemmen; vasthouden; vastknellen)
-
knellen (omklemmen; klemmen)
-
knellen (strak zitten)
Konjugationen für knellen:
o.t.t.
- knel
- knelt
- knelt
- knellen
- knellen
- knellen
o.v.t.
- knelde
- knelde
- knelde
- knelden
- knelden
- knelden
v.t.t.
- heb gekneld
- hebt gekneld
- heeft gekneld
- hebben gekneld
- hebben gekneld
- hebben gekneld
v.v.t.
- had gekneld
- had gekneld
- had gekneld
- hadden gekneld
- hadden gekneld
- hadden gekneld
o.t.t.t.
- zal knellen
- zult knellen
- zal knellen
- zullen knellen
- zullen knellen
- zullen knellen
o.v.t.t.
- zou knellen
- zou knellen
- zou knellen
- zouden knellen
- zouden knellen
- zouden knellen
en verder
- is gekneld
diversen
- knel!
- knelt!
- gekneld
- knellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze