Niederländisch
Detailübersetzungen für krommen (Niederländisch) ins Schwedisch
krommen:
-
krommen (buigen; krom buigen)
-
krommen (buigen; welven)
Konjugationen für krommen:
o.t.t.
- krom
- kromt
- kromt
- krommen
- krommen
- krommen
o.v.t.
- kromde
- kromde
- kromde
- kromden
- kromden
- kromden
v.t.t.
- ben gekromd
- bent gekromd
- is gekromd
- zijn gekromd
- zijn gekromd
- zijn gekromd
v.v.t.
- was gekromd
- was gekromd
- was gekromd
- waren gekromd
- waren gekromd
- waren gekromd
o.t.t.t.
- zal krommen
- zult krommen
- zal krommen
- zullen krommen
- zullen krommen
- zullen krommen
o.v.t.t.
- zou krommen
- zou krommen
- zou krommen
- zouden krommen
- zouden krommen
- zouden krommen
diversen
- krom!
- kromt!
- gekromd
- krommend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für krommen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kurva | bocht; buiging; draai; kromme; kromming; kromte; kronkel; ronding | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
böja sig | buigen; krommen; welven | buigen; krombuigen; kromlopen |
gå i en båge | buigen; krommen; welven | |
kurva | buigen; krom buigen; krommen | |
svänga | buigen; krommen; welven | draaien; iets omdraaien; omkeren; oscilleren; schommelen; wenden; wiegelen; wiegen; zwengelen; zwenken |