Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. omhoogklimmen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für omhoogklimmen (Niederländisch) ins Schwedisch

omhoogklimmen:

omhoogklimmen Verb (klim omhoog, klimt omhoog, klom omhoog, klommen omhoog, omhooggeklommen)

  1. omhoogklimmen (klimmen)
    stiga; gå upp; kliva upp
  2. omhoogklimmen (stijgen; klimmen; omhoog gaan; omhoogstijgen)
    kliva upp; klättra upp
    • kliva upp Verb (kliver upp, klev upp, klivit upp)
    • klättra upp Verb (klättrar upp, klättrade upp, klättrat upp)

Konjugationen für omhoogklimmen:

o.t.t.
  1. klim omhoog
  2. klimt omhoog
  3. klimt omhoog
  4. klimmen omhoog
  5. klimmen omhoog
  6. klimmen omhoog
o.v.t.
  1. klom omhoog
  2. klom omhoog
  3. klom omhoog
  4. klommen omhoog
  5. klommen omhoog
  6. klommen omhoog
v.t.t.
  1. ben omhooggeklommen
  2. bent omhooggeklommen
  3. is omhooggeklommen
  4. zijn omhooggeklommen
  5. zijn omhooggeklommen
  6. zijn omhooggeklommen
v.v.t.
  1. was omhooggeklommen
  2. was omhooggeklommen
  3. was omhooggeklommen
  4. waren omhooggeklommen
  5. waren omhooggeklommen
  6. waren omhooggeklommen
o.t.t.t.
  1. zal omhoogklimmen
  2. zult omhoogklimmen
  3. zal omhoogklimmen
  4. zullen omhoogklimmen
  5. zullen omhoogklimmen
  6. zullen omhoogklimmen
o.v.t.t.
  1. zou omhoogklimmen
  2. zou omhoogklimmen
  3. zou omhoogklimmen
  4. zouden omhoogklimmen
  5. zouden omhoogklimmen
  6. zouden omhoogklimmen
diversen
  1. klim omhoog!
  2. klimt omhoog!
  3. omhooggeklommen
  4. omhoogklimmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für omhoogklimmen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
kliva upp opklimmen; stijgen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gå upp klimmen; omhoogklimmen aanwassen; klieven; kloven; naar boven gaan; naar boven stappen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhooglopen; omhoogstijgen; openhakken; openvliegen; rijzen; splijten; splitsen; stijgen; uiteensplijten
kliva upp klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen omhoogstappen
klättra upp klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen klimmen; naar boven klimmen; opklauteren; opklimmen
stiga klimmen; omhoogklimmen de hoogte ingaan; doen stijgen; een sprongetje maken; gaan staan; hoger bieden; hoger worden; in de lucht omhoogstijgen; omhoogkomen; opstaan; opstijgen; springen; stijgen; treden; uitrijzen; uittorenen; verheffen