Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. opengelegd:
  2. openleggen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opengelegd (Niederländisch) ins Schwedisch

opengelegd:

opengelegd Adjektiv

  1. opengelegd (ontsloten; geopend)
    öppnat; öppnad; upplåst

Übersetzung Matrix für opengelegd:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
upplåst geopend; ontsloten; opengelegd
öppnad geopend; ontsloten; opengelegd niet dicht; open; opengesteld
öppnat geopend; ontsloten; opengelegd niet dicht; open; opengesteld

Verwandte Wörter für "opengelegd":

  • opengelegde

opengelegd form of openleggen:

openleggen Verb (leg open, legt open, legde open, legden open, opengelegd)

  1. openleggen (openbreken)
    dra upp
    • dra upp Verb (drar upp, drog upp, dragit upp)

Konjugationen für openleggen:

o.t.t.
  1. leg open
  2. legt open
  3. legt open
  4. leggen open
  5. leggen open
  6. leggen open
o.v.t.
  1. legde open
  2. legde open
  3. legde open
  4. legden open
  5. legden open
  6. legden open
v.t.t.
  1. heb opengelegd
  2. hebt opengelegd
  3. heeft opengelegd
  4. hebben opengelegd
  5. hebben opengelegd
  6. hebben opengelegd
v.v.t.
  1. had opengelegd
  2. had opengelegd
  3. had opengelegd
  4. hadden opengelegd
  5. hadden opengelegd
  6. hadden opengelegd
o.t.t.t.
  1. zal openleggen
  2. zult openleggen
  3. zal openleggen
  4. zullen openleggen
  5. zullen openleggen
  6. zullen openleggen
o.v.t.t.
  1. zou openleggen
  2. zou openleggen
  3. zou openleggen
  4. zouden openleggen
  5. zouden openleggen
  6. zouden openleggen
en verder
  1. is opengelegd
  2. zijn opengelegd
diversen
  1. leg open!
  2. legt open!
  3. opengelegd
  4. openleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für openleggen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dra upp op komen zetten
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dra upp openbreken; openleggen hijsen; hoger draaien; lichten; met een takel ophijsen; naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven trekken; naar boven voeren; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogdraaien; omhooghalen; omhoogrennen; omhoogrukken; omhoogsnellen; omhoogtrekken; opdraaien; ophijsen; takelen