Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. opkrijgen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opkrijgen (Niederländisch) ins Schwedisch

opkrijgen:

opkrijgen Verb (krijg op, krijgt op, kreeg op, kregen op, opgekregen)

  1. opkrijgen (opgebruiken; opmaken)
    använda upp
    • använda upp Verb (använder upp, använde upp, använt upp)

Konjugationen für opkrijgen:

o.t.t.
  1. krijg op
  2. krijgt op
  3. krijgt op
  4. krijgen op
  5. krijgen op
  6. krijgen op
o.v.t.
  1. kreeg op
  2. kreeg op
  3. kreeg op
  4. kregen op
  5. kregen op
  6. kregen op
v.t.t.
  1. heb opgekregen
  2. hebt opgekregen
  3. heeft opgekregen
  4. hebben opgekregen
  5. hebben opgekregen
  6. hebben opgekregen
v.v.t.
  1. had opgekregen
  2. had opgekregen
  3. had opgekregen
  4. hadden opgekregen
  5. hadden opgekregen
  6. hadden opgekregen
o.t.t.t.
  1. zal opkrijgen
  2. zult opkrijgen
  3. zal opkrijgen
  4. zullen opkrijgen
  5. zullen opkrijgen
  6. zullen opkrijgen
o.v.t.t.
  1. zou opkrijgen
  2. zou opkrijgen
  3. zou opkrijgen
  4. zouden opkrijgen
  5. zouden opkrijgen
  6. zouden opkrijgen
diversen
  1. krijg op!
  2. krijgt op!
  3. opgekregen
  4. opkrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opkrijgen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
använda upp opgebruiken; opkrijgen; opmaken doorjagen; opmaken; verbruiken