Niederländisch
Detailübersetzungen für oppeuzelen (Niederländisch) ins Schwedisch
oppeuzelen:
-
oppeuzelen (nuttigen; eten; consumeren; gebruiken; opeten; verorberen; tot zich nemen)
-
oppeuzelen (verslinden; opvreten; verzwelgen)
Konjugationen für oppeuzelen:
o.t.t.
- peuzel op
- peuzelt op
- peuzelt op
- peuzelen op
- peuzelen op
- peuzelen op
o.v.t.
- peuzelde op
- peuzelde op
- peuzelde op
- peuzelden op
- peuzelden op
- peuzelden op
v.t.t.
- heb opgepeuzeld
- hebt opgepeuzeld
- heeft opgepeuzeld
- hebben opgepeuzeld
- hebben opgepeuzeld
- hebben opgepeuzeld
v.v.t.
- had opgepeuzeld
- had opgepeuzeld
- had opgepeuzeld
- hadden opgepeuzeld
- hadden opgepeuzeld
- hadden opgepeuzeld
o.t.t.t.
- zal oppeuzelen
- zult oppeuzelen
- zal oppeuzelen
- zullen oppeuzelen
- zullen oppeuzelen
- zullen oppeuzelen
o.v.t.t.
- zou oppeuzelen
- zou oppeuzelen
- zou oppeuzelen
- zouden oppeuzelen
- zouden oppeuzelen
- zouden oppeuzelen
en verder
- is opgepeuzeld
- zijn opgepeuzeld
diversen
- peuzel op!
- peuzelt op!
- opgepeuzeld
- oppeuzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für oppeuzelen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
tuggande | oppeuzelen; opvreten | |
uppsluka | annexatie; inlijving | |
ätande | oppeuzelen; opvreten | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
få något att äta | consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen | |
förtära | oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen | opvreten; verslinden; verzwelgen |
sluka | oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen | bikken; brassen; eten; laven; lenigen; lessen; naar binnen werken; opvreten; schransen; slempen; tegoed doen; verorberen; verslinden; vreten; zwelgen |
svälja | oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen | doorslikken; inslikken; ophopen; opkroppen; opstapelen; slikken; verbijten; verkroppen; wegslikken |
uppsluka | oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen | opvreten; verslinden; verzwelgen |