Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für oprijzen (Niederländisch) ins Schwedisch
oprijzen:
-
oprijzen (rijzen)
-
oprijzen (omhoogrijzen; rijzen)
Konjugationen für oprijzen:
o.t.t.
- rijs op
- rijst op
- rijst op
- rijzen op
- rijzen op
- rijzen op
o.v.t.
- rees op
- rees op
- rees op
- rezen op
- rezen op
- rezen op
v.t.t.
- ben opgerezen
- bent opgerezen
- is opgerezen
- zijn opgerezen
- zijn opgerezen
- zijn opgerezen
v.v.t.
- was opgerezen
- was opgerezen
- was opgerezen
- waren opgerezen
- waren opgerezen
- waren opgerezen
o.t.t.t.
- zal oprijzen
- zult oprijzen
- zal oprijzen
- zullen oprijzen
- zullen oprijzen
- zullen oprijzen
o.v.t.t.
- zou oprijzen
- zou oprijzen
- zou oprijzen
- zouden oprijzen
- zouden oprijzen
- zouden oprijzen
diversen
- rijs op!
- rijst op!
- opgerezen
- oprijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für oprijzen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
framträda | verschijnen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
framträda | oprijzen; rijzen | ontspinnen; tevoorschijnkomen; zichtbaar worden |
härröra | oprijzen; rijzen | |
stiga upp | oprijzen; rijzen | gaan staan; naar boven stappen; omhoogkomen; omhoogrijzen; opgaan; opstaan; opstijgen; opvliegen; rijzen |
uppkomma | omhoogrijzen; oprijzen; rijzen | ontspinnen; ontstaan; spruiten; voortkomen; voortspruiten |
uppstå | oprijzen; rijzen | ontspinnen; ontstaan; spruiten; voortkomen; voortspruiten |