Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. opvragen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opvragen (Niederländisch) ins Schwedisch

opvragen:

opvragen [znw.] Nomen

  1. opvragen (opvraging)
    krav; anspråk; fordran

opvragen Verb (vraag op, vraagt op, vroeg op, vroegen op, opgevraagd)

  1. opvragen (aanvragen; verzoeken; vragen)
    begära; fordra
    • begära Verb (begär, begärde, begärt)
    • fordra Verb (fordrar, fordrade, fordrat)

Konjugationen für opvragen:

o.t.t.
  1. vraag op
  2. vraagt op
  3. vraagt op
  4. vragen op
  5. vragen op
  6. vragen op
o.v.t.
  1. vroeg op
  2. vroeg op
  3. vroeg op
  4. vroegen op
  5. vroegen op
  6. vroegen op
v.t.t.
  1. heb opgevraagd
  2. hebt opgevraagd
  3. heeft opgevraagd
  4. hebben opgevraagd
  5. hebben opgevraagd
  6. hebben opgevraagd
v.v.t.
  1. had opgevraagd
  2. had opgevraagd
  3. had opgevraagd
  4. hadden opgevraagd
  5. hadden opgevraagd
  6. hadden opgevraagd
o.t.t.t.
  1. zal opvragen
  2. zult opvragen
  3. zal opvragen
  4. zullen opvragen
  5. zullen opvragen
  6. zullen opvragen
o.v.t.t.
  1. zou opvragen
  2. zou opvragen
  3. zou opvragen
  4. zouden opvragen
  5. zouden opvragen
  6. zouden opvragen
en verder
  1. is opgevraagd
  2. zijn opgevraagd
diversen
  1. vraag op!
  2. vraagt op!
  3. opgevraagd
  4. opvragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opvragen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anspråk opvragen; opvraging aanspraken; claim; eis; pretentie; vordering; vraag
fordran opvragen; opvraging schuldvordering
krav opvragen; opvraging aanspraak maken op; aanspraken; benodigdheid; claim; materiaal; must; pretentie; vereiste
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
begära aanvragen; opvragen; verzoeken; vragen hunkeren; sterk verlangen; stipuleren
fordra aanvragen; opvragen; verzoeken; vragen aanspraak maken op; aanspraak op maken; eisen; inmanen; invorderen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vereisen; vergen; verlangen; vorderen