Niederländisch
Detailübersetzungen für planeren (Niederländisch) ins Schwedisch
planeren:
-
planeren
Konjugationen für planeren:
o.t.t.
- planeer
- planeert
- planeert
- planeren
- planeren
- planeren
o.v.t.
- planeerde
- planeerde
- planeerde
- planeerden
- planeerden
- planeerden
v.t.t.
- heb geplaneerd
- hebt geplaneerd
- heeft geplaneerd
- hebben geplaneerd
- hebben geplaneerd
- hebben geplaneerd
v.v.t.
- had geplaneerd
- had geplaneerd
- had geplaneerd
- hadden geplaneerd
- hadden geplaneerd
- hadden geplaneerd
o.t.t.t.
- zal planeren
- zult planeren
- zal planeren
- zullen planeren
- zullen planeren
- zullen planeren
o.v.t.t.
- zou planeren
- zou planeren
- zou planeren
- zouden planeren
- zouden planeren
- zouden planeren
diversen
- planeer!
- planeert!
- geplaneerd
- planerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für planeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
jämna | planeren | afdoen; afhandelen; afplatten; afstrijken; beslechten; effenen; egaliseren; gelijk trekken; gelijkmaken; gladmaken; lepel afstrijken; nivelleren; platmaken; rechtmaken; twist uit de weg ruimen; vlak maken |
plana | planeren | afplatten; effenen; platmaken |
utjämna | planeren | balanceren; evenaren; gelijk trekken; gelijkmaken; in evenwicht brengen; nivelleren; uitbalanceren; vlak maken |