Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. reden:
  2. rijden:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für reden (Niederländisch) ins Schwedisch

reden:

reden [de ~ (v)] Nomen

  1. de reden (aanleiding)
    anledning; orsak; grund
  2. de reden (beweegreden; motivatie; drijfveer; motief)
    grund; motiv; orsak
  3. de reden (directe oorzaak)
    direkt orsak; orsak

reden [de ~] Nomen

  1. de reden (verontschuldiging; excuus; verschoning; pardon)
    ursäkt; urskuldande

Übersetzung Matrix für reden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anledning aanleiding; reden
direkt orsak directe oorzaak; reden
grund aanleiding; beweegreden; drijfveer; motief; motivatie; reden bodem; bodemoppervlak; bouwfundament; fundament; fundering; grond; grondslag; ondergrond
motiv beweegreden; drijfveer; motief; motivatie; reden aanleidingen; oorzaken; redenen
orsak aanleiding; beweegreden; directe oorzaak; drijfveer; motief; motivatie; reden oorzaak
urskuldande excuus; pardon; reden; verontschuldiging; verschoning justificatie; rechtvaardiging; vergoelijking
ursäkt excuus; pardon; reden; verontschuldiging; verschoning excuus; genade; pardon; smoes; sorry; uitvlucht; vergeving; vergiffenis; vergoelijking; verschoning; voorwendsel
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
grund ondiep

Verwandte Wörter für "reden":


Synonyms for "reden":


Verwandte Definitionen für "reden":

  1. waarom je het doet1
    • wat zijn jouw redenen om dit zo te doen?1
  2. oorzaak of grond1
    • om organisatorische redenen is de wedstrijd afgelast1

Wiktionary Übersetzungen für reden:


Cross Translation:
FromToVia
reden grund; orsak cause — source or reason of an event or action
reden avsikt purpose — target
reden orsak; anledning reason — translations to be checked: basic meaning "cause"
reden affär; sak; orsak cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.

reden form of rijden:

rijden Verb (rijd, rijdt, reed, reden, gereden)

  1. rijden (karren)
    köra; driva
    • köra Verb (kör, körde, kört)
    • driva Verb (driver, drev, drivit)

Konjugationen für rijden:

o.t.t.
  1. rijd
  2. rijdt
  3. rijdt
  4. rijden
  5. rijden
  6. rijden
o.v.t.
  1. reed
  2. reed
  3. reed
  4. reden
  5. reden
  6. reden
v.t.t.
  1. heb gereden
  2. hebt gereden
  3. heeft gereden
  4. hebben gereden
  5. hebben gereden
  6. hebben gereden
v.v.t.
  1. had gereden
  2. had gereden
  3. had gereden
  4. hadden gereden
  5. hadden gereden
  6. hadden gereden
o.t.t.t.
  1. zal rijden
  2. zult rijden
  3. zal rijden
  4. zullen rijden
  5. zullen rijden
  6. zullen rijden
o.v.t.t.
  1. zou rijden
  2. zou rijden
  3. zou rijden
  4. zouden rijden
  5. zouden rijden
  6. zouden rijden
en verder
  1. ben gereden
  2. bent gereden
  3. is gereden
  4. zijn gereden
  5. zijn gereden
  6. zijn gereden
diversen
  1. rijd!
  2. rijdt!
  3. gereden
  4. rijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

rijden [znw.] Nomen

  1. rijden (autorijden)
    köra

Übersetzung Matrix für rijden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
köra autorijden; rijden heenrit
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
driva karren; rijden aansporen; aanzetten; belachelijk maken; bespotten; breeuwen; de spot drijven; dichten; ironiseren; noodzaken tot; opdringen; stressen
köra karren; rijden aan het stuur zitten; berijden; sturen; transporteren; uitvoeren; vervoeren; zenden

Verwandte Definitionen für "rijden":

  1. in een voertuig vervoeren1
    • kun jij mij naar huis rijden?1
  2. vooruit komen1
    • deze auto kan niet meer rijden1

Wiktionary Übersetzungen für rijden:

rijden
verb
  1. zich verplaatsen met behulp van een voertuig

Cross Translation:
FromToVia
rijden cykla cycle — to ride a cycle
rijden framföra; köra drive — operate (a wheeled motorized vehicle)
rijden köra drive — convey (a person, etc) in a wheeled motorized vehicle
rijden rida; åka ride — to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.
rijden åka ride — to be transported in a vehicle as a passenger
rijden rida reiten — (intransitiv) Hilfsverb „sein“, seltener „haben“: sich auf dem Rücken eines Reittieres (besonders eines Pferdes) befinden und sich mit dessen Hilfe fortbewegen
rijden ; fara; åka allerse déplacer jusqu'à un endroit.
rijden rida chevaucher — Aller à cheval

Verwandte Übersetzungen für reden