Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. sloop:
  2. sluipen:
  3. slopen:
  4. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für sloop (Niederländisch) ins Schwedisch

sloop:

sloop [de ~ (m)] Nomen

  1. de sloop (afbraak)
    förstöra; riva ner

Übersetzung Matrix für sloop:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förstöra afbraak; sloop
riva ner afbraak; sloop
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förstöra 'n aframmeling geven; aantasten; aanvreten; afbreken; aframmelen; afrossen; bederven; beschadigen; breken; iets bederven; iets vergallen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; liquideren; neerhalen; omverhalen; ontkrachten; ontzenuwen; ruineren; slopen; stukmaken; te gronde richten; uit elkaar halen; uitroeien; verbroddelen; verdelgen; vergallen; verkankeren; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernielen; vernietigen; verpesten; verwoesten; verzieken; weerleggen
OtherVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förstöra laten exploderen; opblazen

Verwandte Wörter für "sloop":


sloop form of sluipen:

sluipen Verb (sluip, sluipt, sloop, slopen, geslopen)

  1. sluipen (kruipen)
    smyga; smyga sig
    • smyga Verb (smyger, smög, smugit)
    • smyga sig Verb (smyger sig, smög sig, smugit sig)

Konjugationen für sluipen:

o.t.t.
  1. sluip
  2. sluipt
  3. sluipt
  4. sluipen
  5. sluipen
  6. sluipen
o.v.t.
  1. sloop
  2. sloop
  3. sloop
  4. slopen
  5. slopen
  6. slopen
v.t.t.
  1. heb geslopen
  2. hebt geslopen
  3. heeft geslopen
  4. hebben geslopen
  5. hebben geslopen
  6. hebben geslopen
v.v.t.
  1. had geslopen
  2. had geslopen
  3. had geslopen
  4. hadden geslopen
  5. hadden geslopen
  6. hadden geslopen
o.t.t.t.
  1. zal sluipen
  2. zult sluipen
  3. zal sluipen
  4. zullen sluipen
  5. zullen sluipen
  6. zullen sluipen
o.v.t.t.
  1. zou sluipen
  2. zou sluipen
  3. zou sluipen
  4. zouden sluipen
  5. zouden sluipen
  6. zouden sluipen
en verder
  1. ben geslopen
  2. bent geslopen
  3. is geslopen
  4. zijn geslopen
  5. zijn geslopen
  6. zijn geslopen
diversen
  1. sluip!
  2. sluipt!
  3. geslopen
  4. sluipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für sluipen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
smyga kruipen; sluipen
smyga sig kruipen; sluipen

Wiktionary Übersetzungen für sluipen:


Cross Translation:
FromToVia
sluipen smyga sneak — to creep

sloop form of slopen:

slopen Verb (sloop, sloopt, sloopte, sloopten, gesloopt)

  1. slopen (iets afbreken)
    sava; tappa sav ur
    • sava Verb (savar, savade, savat)
    • tappa sav ur Verb (tappar sav ur, tappade sav ur, tappat sav ur)
  2. slopen (verwoesten; vernietigen; vernielen; ruineren; afbreken)
    förstöra
    • förstöra Verb (förstör, förstörde, förstört)
  3. slopen (afbreken; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen)
    förstöra; göra sönder
    • förstöra Verb (förstör, förstörde, förstört)
    • göra sönder Verb (gör sönder, gjorde sönder, gjort sönder)
  4. slopen (moe maken; uitputten; vermoeien; afmatten)
    trötta; nöta ut; slita ut
    • trötta Verb (tröttar, tröttade, tröttat)
    • nöta ut Verb (nöter ut, nöt ut, nötit ut)
    • slita ut Verb (sliter ut, slet ut, slitit ut)

Konjugationen für slopen:

o.t.t.
  1. sloop
  2. sloopt
  3. sloopt
  4. slopen
  5. slopen
  6. slopen
o.v.t.
  1. sloopte
  2. sloopte
  3. sloopte
  4. sloopten
  5. sloopten
  6. sloopten
v.t.t.
  1. heb gesloopt
  2. hebt gesloopt
  3. heeft gesloopt
  4. hebben gesloopt
  5. hebben gesloopt
  6. hebben gesloopt
v.v.t.
  1. had gesloopt
  2. had gesloopt
  3. had gesloopt
  4. hadden gesloopt
  5. hadden gesloopt
  6. hadden gesloopt
o.t.t.t.
  1. zal slopen
  2. zult slopen
  3. zal slopen
  4. zullen slopen
  5. zullen slopen
  6. zullen slopen
o.v.t.t.
  1. zou slopen
  2. zou slopen
  3. zou slopen
  4. zouden slopen
  5. zouden slopen
  6. zouden slopen
en verder
  1. ben gesloopt
  2. bent gesloopt
  3. is gesloopt
  4. zijn gesloopt
  5. zijn gesloopt
  6. zijn gesloopt
diversen
  1. sloop!
  2. sloopt!
  3. gesloopt
  4. slopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für slopen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förstöra afbraak; sloop
slita ut slijting; vlasoogst
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förstöra afbreken; breken; neerhalen; omverhalen; ruineren; slopen; uit elkaar halen; vernielen; vernietigen; verwoesten 'n aframmeling geven; aantasten; aanvreten; aframmelen; afrossen; bederven; beschadigen; iets bederven; iets vergallen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; liquideren; ontkrachten; ontzenuwen; stukmaken; te gronde richten; uitroeien; verbroddelen; verdelgen; vergallen; verkankeren; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernielen; verpesten; verwoesten; verzieken; weerleggen
göra sönder afbreken; breken; neerhalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen
nöta ut afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien afslijten; afslijten door erop te zitten; afzitten
sava iets afbreken; slopen
slita ut afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien afslijten door erop te zitten; afzitten; rafelen
tappa sav ur iets afbreken; slopen
trötta afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien moe worden; vermoeid raken; vermoeien
OtherVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förstöra laten exploderen; opblazen

Verwandte Wörter für "slopen":


Antonyme für "slopen":


Verwandte Definitionen für "slopen":

  1. uit elkaar halen of afbreken1
    • ze hebben de oude schuur gesloopt1

Wiktionary Übersetzungen für slopen:


Cross Translation:
FromToVia
slopen förstöra destroy — to damage beyond use or repair
slopen förstöra destruct — to cause the destruction of
slopen slopa; besegra; avliva; avrätta; dräpa; förnedra; förödmjuka abattre — Traductions à trier suivant le sens
slopen förbruka consommerdétruire et dénaturer par l’usage certains objets, comme vin, viande, bois, et toutes sortes de provisions.
slopen förbruka consumeruser, épuiser une chose ou un être jusqu’à les réduire à rien, jusqu’à les détruire.
slopen slopa; förinta; förstöra démolirabattre pièce à pièce (se dit surtout en parlant des bâtiments, des constructions).