Niederländisch
Detailübersetzungen für sukkel (Niederländisch) ins Schwedisch
sukkel:
-
de sukkel (minkukel; stommeling; uilenbal; sufferd; uilskuiken)
-
de sukkel (onnozelaar; schapenkop; schaapskop; idioot; kalfskop; rund; stommeling; oen; stommerd; onnozele; druiloor; onnozele hals; sul; stommerik)
-
de sukkel (schlemiel; watje; slemiel; slungel)
-
de sukkel (treuzelaar; sijsjeslijmer; treuzelkous; hannes; slak; teut; talmer; treuzel)
-
de sukkel (stumper; stakker; zielenpiet)
Übersetzung Matrix für sukkel:
Verwandte Wörter für "sukkel":
sukkel form of sukkelen:
-
sukkelen (kwakkelen)
Konjugationen für sukkelen:
o.t.t.
- sukkel
- sukkelt
- sukkelt
- sukkelen
- sukkelen
- sukkelen
o.v.t.
- sukkelde
- sukkelde
- sukkelde
- sukkelden
- sukkelden
- sukkelden
v.t.t.
- heb gesukkeld
- hebt gesukkeld
- heeft gesukkeld
- hebben gesukkeld
- hebben gesukkeld
- hebben gesukkeld
v.v.t.
- had gesukkeld
- had gesukkeld
- had gesukkeld
- hadden gesukkeld
- hadden gesukkeld
- hadden gesukkeld
o.t.t.t.
- zal sukkelen
- zult sukkelen
- zal sukkelen
- zullen sukkelen
- zullen sukkelen
- zullen sukkelen
o.v.t.t.
- zou sukkelen
- zou sukkelen
- zou sukkelen
- zouden sukkelen
- zouden sukkelen
- zouden sukkelen
en verder
- ben gesukkeld
- bent gesukkeld
- is gesukkeld
- zijn gesukkeld
- zijn gesukkeld
- zijn gesukkeld
diversen
- sukkel!
- sukkelt!
- gesukkeld
- sukkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für sukkelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
vara krasslig | kwakkelen; sukkelen | |
vara sjuklig | kwakkelen; sukkelen |
Verwandte Wörter für "sukkelen":
Wiktionary Übersetzungen für sukkelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sukkelen | → lunka | ↔ trotten — langsam, lustlos, stumpfsinnig, schwerfällig, mit monotonem Schritt irgendwohin gehen |