Niederländisch
Detailübersetzungen für terugleggen (Niederländisch) ins Schwedisch
terugleggen:
-
terugleggen (terugplaatsen; terugzetten)
Konjugationen für terugleggen:
o.t.t.
- leg terug
- legt terug
- legt terug
- leggen terug
- leggen terug
- leggen terug
o.v.t.
- legde terug
- legde terug
- legde terug
- legden terug
- legden terug
- legden terug
v.t.t.
- heb teruggelegd
- hebt teruggelegd
- heeft teruggelegd
- hebben teruggelegd
- hebben teruggelegd
- hebben teruggelegd
v.v.t.
- had teruggelegd
- had teruggelegd
- had teruggelegd
- hadden teruggelegd
- hadden teruggelegd
- hadden teruggelegd
o.t.t.t.
- zal terugleggen
- zult terugleggen
- zal terugleggen
- zullen terugleggen
- zullen terugleggen
- zullen terugleggen
o.v.t.t.
- zou terugleggen
- zou terugleggen
- zou terugleggen
- zouden terugleggen
- zouden terugleggen
- zouden terugleggen
en verder
- ben teruggelegd
- bent teruggelegd
- is teruggelegd
- zijn teruggelegd
- zijn teruggelegd
- zijn teruggelegd
diversen
- leg terug!
- legt terug!
- teruggelegd
- terugleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für terugleggen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sätta tillbaka | terugleggen; terugplaatsen; terugzetten | |
återställa | terugleggen; terugplaatsen; terugzetten | fiksen; goedmaken; hernieuwen; herstellen; in orde brengen; in orde maken; maken; opnieuw instellen; rechtzetten; renoveren; repareren; revalideren; terugdraaien; terugkeren; terugzetten; verbeteren; vernieuwen; wederopbouwen |
Not Specified | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
återställa | herstellen |