Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für tranen (Niederländisch) ins Schwedisch
tranen:
-
de tranen (waterlanders)
-
tranen (tranen afscheiden; huilen)
Konjugationen für tranen:
o.t.t.
- traan
- traant
- traant
- tranen
- tranen
- tranen
o.v.t.
- traande
- traande
- traande
- traanden
- traanden
- traanden
v.t.t.
- heb getraand
- hebt getraand
- heeft getraand
- hebben getraand
- hebben getraand
- hebben getraand
v.v.t.
- had getraand
- had getraand
- had getraand
- hadden getraand
- hadden getraand
- hadden getraand
o.t.t.t.
- zal tranen
- zult tranen
- zal tranen
- zullen tranen
- zullen tranen
- zullen tranen
o.v.t.t.
- zou tranen
- zou tranen
- zou tranen
- zouden tranen
- zouden tranen
- zouden tranen
en verder
- ben getraand
- bent getraand
- is getraand
- zijn getraand
- zijn getraand
- zijn getraand
diversen
- traan!
- traant!
- getraand
- tranend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für tranen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
lipa | jank; snik | |
tårar | tranen; waterlanders | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
böla | huilen; tranen; tranen afscheiden | blaten; blèren; brullen; het uitgillen; mekkeren; uitroepen; uitschreeuwen |
grina | huilen; tranen; tranen afscheiden | grienen; grijnzen; grijnzend lachen; grimassen; huilen; janken; snikken; snotteren |
gråta | huilen; tranen; tranen afscheiden | brullen; huilen; janken; krijsen; schreien; wenen |
lipa | huilen; tranen; tranen afscheiden | brullen; grienen; huilen; janken; krijsen; snikken; snotteren; temen |
tjuta | huilen; tranen; tranen afscheiden | blaffen; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; grienen; het uitgillen; huilen; janken; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; schreeuwen; snikken; snotteren; tekeergaan; tetteren; tieren; uitroepen; uitschreeuwen |
Verwandte Wörter für "tranen":
traan:
-
de traan (walvistraan)
Übersetzung Matrix für traan:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
tran | traan; walvistraan |