Niederländisch
Detailübersetzungen für uitbrullen (Niederländisch) ins Schwedisch
uitbrullen:
-
uitbrullen (uitschreeuwen; uitroepen; uitgillen; uitkrijsen)
Konjugationen für uitbrullen:
o.t.t.
- brul uit
- brult uit
- brult uit
- brullen uit
- brullen uit
- brullen uit
o.v.t.
- brulde uit
- brulde uit
- brulde uit
- brulden uit
- brulden uit
- brulden uit
v.t.t.
- heb uitgebruld
- hebt uitgebruld
- heeft uitgebruld
- hebben uitgebruld
- hebben uitgebruld
- hebben uitgebruld
v.v.t.
- had uitgebruld
- had uitgebruld
- had uitgebruld
- hadden uitgebruld
- hadden uitgebruld
- hadden uitgebruld
o.t.t.t.
- zal uitbrullen
- zult uitbrullen
- zal uitbrullen
- zullen uitbrullen
- zullen uitbrullen
- zullen uitbrullen
o.v.t.t.
- zou uitbrullen
- zou uitbrullen
- zou uitbrullen
- zouden uitbrullen
- zouden uitbrullen
- zouden uitbrullen
en verder
- ben uitgebruld
- bent uitgebruld
- is uitgebruld
- zijn uitgebruld
- zijn uitgebruld
- zijn uitgebruld
diversen
- brul uit!
- brult uit!
- uitgebruld
- uitbrullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitbrullen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
skrika ut | uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen |