Niederländisch
Detailübersetzungen für uitlijnen (Niederländisch) ins Schwedisch
uitlijnen:
-
uitlijnen (uitbalanceren; richten)
-
uitlijnen
-
uitlijnen
Konjugationen für uitlijnen:
o.t.t.
- lijn uit
- lijnt uit
- lijnt uit
- lijnen uit
- lijnen uit
- lijnen uit
o.v.t.
- lijnde uit
- lijnde uit
- lijnde uit
- lijnden uit
- lijnden uit
- lijnden uit
v.t.t.
- heb uitgelijnd
- hebt uitgelijnd
- heeft uitgelijnd
- hebben uitgelijnd
- hebben uitgelijnd
- hebben uitgelijnd
v.v.t.
- had uitgelijnd
- had uitgelijnd
- had uitgelijnd
- hadden uitgelijnd
- hadden uitgelijnd
- hadden uitgelijnd
o.t.t.t.
- zal uitlijnen
- zult uitlijnen
- zal uitlijnen
- zullen uitlijnen
- zullen uitlijnen
- zullen uitlijnen
o.v.t.t.
- zou uitlijnen
- zou uitlijnen
- zou uitlijnen
- zouden uitlijnen
- zouden uitlijnen
- zouden uitlijnen
en verder
- ben uitgelijnd
- bent uitgelijnd
- is uitgelijnd
- zijn uitgelijnd
- zijn uitgelijnd
- zijn uitgelijnd
diversen
- lijn uit!
- lijnt uit!
- uitgelijnd
- uitlijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitlijnen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
fästa | uitlijnen | aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; bevestigen; hechten; implanteren; in de val laten lopen; inplanten; knopen; strikken; vastbinden; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren |
justera | uitlijnen | aanpassen; afstellen; afstemmen; bijstellen; diepte loden; ding rechtzetten; instellen; regelen; uitvullen |
ställa sig i linje | richten; uitbalanceren; uitlijnen |