Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. uitrazen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitraas (Niederländisch) ins Schwedisch

uitrazen:

uitrazen Verb (raas uit, raast uit, raaste uit, raasten uit, uitgeraast)

  1. uitrazen (uitwoeden)
    brista ut
    • brista ut Verb (brister ut, brast ut, brustit ut)

Konjugationen für uitrazen:

o.t.t.
  1. raas uit
  2. raast uit
  3. raast uit
  4. razen uit
  5. razen uit
  6. razen uit
o.v.t.
  1. raaste uit
  2. raaste uit
  3. raaste uit
  4. raasten uit
  5. raasten uit
  6. raasten uit
v.t.t.
  1. heb uitgeraast
  2. hebt uitgeraast
  3. heeft uitgeraast
  4. hebben uitgeraast
  5. hebben uitgeraast
  6. hebben uitgeraast
v.v.t.
  1. had uitgeraast
  2. had uitgeraast
  3. had uitgeraast
  4. hadden uitgeraast
  5. hadden uitgeraast
  6. hadden uitgeraast
o.t.t.t.
  1. zal uitrazen
  2. zult uitrazen
  3. zal uitrazen
  4. zullen uitrazen
  5. zullen uitrazen
  6. zullen uitrazen
o.v.t.t.
  1. zou uitrazen
  2. zou uitrazen
  3. zou uitrazen
  4. zouden uitrazen
  5. zouden uitrazen
  6. zouden uitrazen
en verder
  1. ben uitgeraast
  2. bent uitgeraast
  3. is uitgeraast
  4. zijn uitgeraast
  5. zijn uitgeraast
  6. zijn uitgeraast
diversen
  1. raas uit!
  2. raast uit!
  3. uitgeraast
  4. uitrazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitrazen [znw.] Nomen

  1. uitrazen

Übersetzung Matrix für uitrazen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bli vansinnig av arghet uitrazen
rasa ut uitrazen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
brista ut uitrazen; uitwoeden