Niederländisch
Detailübersetzungen für uitrekken (Niederländisch) ins Schwedisch
uitrekken:
-
uitrekken (verlengen)
-
uitrekken
Konjugationen für uitrekken:
o.t.t.
- rek uit
- rekt uit
- rekt uit
- rekken uit
- rekken uit
- rekken uit
o.v.t.
- rekte uit
- rekte uit
- rekte uit
- rekten uit
- rekten uit
- rekten uit
v.t.t.
- heb uitgerekt
- hebt uitgerekt
- heeft uitgerekt
- hebben uitgerekt
- hebben uitgerekt
- hebben uitgerekt
v.v.t.
- had uitgerekt
- had uitgerekt
- had uitgerekt
- hadden uitgerekt
- hadden uitgerekt
- hadden uitgerekt
o.t.t.t.
- zal uitrekken
- zult uitrekken
- zal uitrekken
- zullen uitrekken
- zullen uitrekken
- zullen uitrekken
o.v.t.t.
- zou uitrekken
- zou uitrekken
- zou uitrekken
- zouden uitrekken
- zouden uitrekken
- zouden uitrekken
en verder
- ben uitgerekt
- bent uitgerekt
- is uitgerekt
- zijn uitgerekt
- zijn uitgerekt
- zijn uitgerekt
diversen
- rek uit !
- rekt uit !
- uitgerekt
- uitrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
uitrekken
utstreckande-
utstreckande Nomen
-
Übersetzung Matrix für uitrekken:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sträcka | afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg; wegvak | |
utstreckande | uitrekken | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förlänga | uitrekken; verlengen | duur verlengen; prolongeren; verlengen |
sträcka | uitrekken | bespannen; disloqueren; komen tot; ontwrichten; oprekken; opspannen; reiken; rekken; spannen; uit het lid brengen |
sträcka ut | uitrekken; verlengen | rekken; strekken; uitstrekken |