Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. vastkluisteren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vastkluisteren (Niederländisch) ins Schwedisch

vastkluisteren:

vastkluisteren Verb (kluister vast, kluistert vast, kluisterde vast, kluisterden vast, vastgekluisterd)

  1. vastkluisteren (vastleggen; vastketenen)
    kedja fast
    • kedja fast Verb (kedjar fast, kedjade fast, kedjat fast)

Konjugationen für vastkluisteren:

o.t.t.
  1. kluister vast
  2. kluistert vast
  3. kluistert vast
  4. kluisteren vast
  5. kluisteren vast
  6. kluisteren vast
o.v.t.
  1. kluisterde vast
  2. kluisterde vast
  3. kluisterde vast
  4. kluisterden vast
  5. kluisterden vast
  6. kluisterden vast
v.t.t.
  1. heb vastgekluisterd
  2. hebt vastgekluisterd
  3. heeft vastgekluisterd
  4. hebben vastgekluisterd
  5. hebben vastgekluisterd
  6. hebben vastgekluisterd
v.v.t.
  1. had vastgekluisterd
  2. had vastgekluisterd
  3. had vastgekluisterd
  4. hadden vastgekluisterd
  5. hadden vastgekluisterd
  6. hadden vastgekluisterd
o.t.t.t.
  1. zal vastkluisteren
  2. zult vastkluisteren
  3. zal vastkluisteren
  4. zullen vastkluisteren
  5. zullen vastkluisteren
  6. zullen vastkluisteren
o.v.t.t.
  1. zou vastkluisteren
  2. zou vastkluisteren
  3. zou vastkluisteren
  4. zouden vastkluisteren
  5. zouden vastkluisteren
  6. zouden vastkluisteren
en verder
  1. ben vastgekluisterd
  2. bent vastgekluisterd
  3. is vastgekluisterd
  4. zijn vastgekluisterd
  5. zijn vastgekluisterd
  6. zijn vastgekluisterd
diversen
  1. kluister vast!
  2. kluistert vast!
  3. vastgekluisterd
  4. vastkluisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für vastkluisteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
kedja fast vastketenen; vastkluisteren; vastleggen binden; boeien; handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; kluisteren

Computerübersetzung von Drittern: