Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. verbruiken:
  2. verbruik:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verbruiken (Niederländisch) ins Schwedisch

verbruiken:

verbruiken Verb (verbruik, verbruikt, verbruikte, verbruikten, verbruikt)

  1. verbruiken (consumeren; gebruiken)
    konsumera
    • konsumera Verb (konsumerar, konsumerade, konsumerat)
  2. verbruiken (opmaken; doorjagen)
    använda; spendera; förbruka; använda upp
    • använda Verb (använder, använde, använt)
    • spendera Verb (spenderar, spenderade, spenderat)
    • förbruka Verb (förbrukar, förbrukade, förbrukat)
    • använda upp Verb (använder upp, använde upp, använt upp)

Konjugationen für verbruiken:

o.t.t.
  1. verbruik
  2. verbruikt
  3. verbruikt
  4. verbruiken
  5. verbruiken
  6. verbruiken
o.v.t.
  1. verbruikte
  2. verbruikte
  3. verbruikte
  4. verbruikten
  5. verbruikten
  6. verbruikten
v.t.t.
  1. heb verbruikt
  2. hebt verbruikt
  3. heeft verbruikt
  4. hebben verbruikt
  5. hebben verbruikt
  6. hebben verbruikt
v.v.t.
  1. had verbruikt
  2. had verbruikt
  3. had verbruikt
  4. hadden verbruikt
  5. hadden verbruikt
  6. hadden verbruikt
o.t.t.t.
  1. zal verbruiken
  2. zult verbruiken
  3. zal verbruiken
  4. zullen verbruiken
  5. zullen verbruiken
  6. zullen verbruiken
o.v.t.t.
  1. zou verbruiken
  2. zou verbruiken
  3. zou verbruiken
  4. zouden verbruiken
  5. zouden verbruiken
  6. zouden verbruiken
diversen
  1. verbruik!
  2. verbruikt!
  3. verbruikt
  4. verbruikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verbruiken

  1. verbruiken
    förbruka
    • förbruka Verb (förbrukar, förbrukade, förbrukat)

Übersetzung Matrix für verbruiken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
använda doorjagen; opmaken; verbruiken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; gelden; hanteren; inspannen; moeite geven; omleggen; praktiseren; profiteren; solliciteren; sport uitoefenen; toepassen; utiliseren; van kracht zijn
använda upp doorjagen; opmaken; verbruiken opgebruiken; opkrijgen; opmaken
förbruka doorjagen; opmaken; verbruiken bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verdoen; verorberen; verspillen; vreten; wegslijten; zitten proppen
konsumera consumeren; gebruiken; verbruiken bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verorberen; verteren; vreten; zitten proppen
spendera doorjagen; opmaken; verbruiken besteden; iets uitgeven; spenderen; uitgeven; uitspatten

Verwandte Wörter für "verbruiken":


Wiktionary Übersetzungen für verbruiken:


Cross Translation:
FromToVia
verbruiken förbruka consommerdétruire et dénaturer par l’usage certains objets, comme vin, viande, bois, et toutes sortes de provisions.
verbruiken förbruka consumeruser, épuiser une chose ou un être jusqu’à les réduire à rien, jusqu’à les détruire.

verbruik:

verbruik [het ~] Nomen

  1. het verbruik (consumptie)
    förbrukning; konsumtion; användning
  2. het verbruik
    konsumtion
  3. het verbruik

Übersetzung Matrix für verbruik:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
användning consumptie; verbruik aanwenden; aanwending; behandeling; gebruik; hantering; in gebruik nemen; inzet; taalgebruik; toepassing
förbrukning consumptie; verbruik gebruik; verbruikt
konsumtion consumptie; verbruik

Verwandte Wörter für "verbruik":


Wiktionary Übersetzungen für verbruik:


Cross Translation:
FromToVia
verbruik konsumtion consumption — the act of consuming something
verbruik konsumtion consumption — the amount consumed