Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. verkreukeld:
  2. verkreukelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verkreukeld (Niederländisch) ins Schwedisch

verkreukeld:

verkreukeld Adjektiv

  1. verkreukeld (kreukelig; verfomfaaid)
    skrumpet; skrumpen

Übersetzung Matrix für verkreukeld:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
skrumpen kreukelig; verfomfaaid; verkreukeld
skrumpet kreukelig; verfomfaaid; verkreukeld

verkreukelen:

verkreukelen Verb (verkreukel, verkreukelt, verkreukelde, verkreukelden, verkreukeld)

  1. verkreukelen (verfrommelen; kreukelen)
    knyckla ihop
    • knyckla ihop Verb (knycklar ihop, knycklade ihop, knycklat ihop)

Konjugationen für verkreukelen:

o.t.t.
  1. verkreukel
  2. verkreukelt
  3. verkreukelt
  4. verkreukelen
  5. verkreukelen
  6. verkreukelen
o.v.t.
  1. verkreukelde
  2. verkreukelde
  3. verkreukelde
  4. verkreukelden
  5. verkreukelden
  6. verkreukelden
v.t.t.
  1. heb verkreukeld
  2. hebt verkreukeld
  3. heeft verkreukeld
  4. hebben verkreukeld
  5. hebben verkreukeld
  6. hebben verkreukeld
v.v.t.
  1. had verkreukeld
  2. had verkreukeld
  3. had verkreukeld
  4. hadden verkreukeld
  5. hadden verkreukeld
  6. hadden verkreukeld
o.t.t.t.
  1. zal verkreukelen
  2. zult verkreukelen
  3. zal verkreukelen
  4. zullen verkreukelen
  5. zullen verkreukelen
  6. zullen verkreukelen
o.v.t.t.
  1. zou verkreukelen
  2. zou verkreukelen
  3. zou verkreukelen
  4. zouden verkreukelen
  5. zouden verkreukelen
  6. zouden verkreukelen
diversen
  1. verkreukel!
  2. verkreukelt!
  3. verkreukeld
  4. verkreukelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verkreukelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
knyckla ihop kreukelen; verfrommelen; verkreukelen