Niederländisch
Detailübersetzungen für versplinteren (Niederländisch) ins Schwedisch
versplinteren:
-
versplinteren
Konjugationen für versplinteren:
o.t.t.
- versplinter
- versplintert
- versplintert
- versplinteren
- versplinteren
- versplinteren
o.v.t.
- versplinterde
- versplinterde
- versplinterde
- versplinterden
- versplinterden
- versplinterden
v.t.t.
- heb versplinterd
- hebt versplinterd
- heeft versplinterd
- hebben versplinterd
- hebben versplinterd
- hebben versplinterd
v.v.t.
- had versplinterd
- had versplinterd
- had versplinterd
- hadden versplinterd
- hadden versplinterd
- hadden versplinterd
o.t.t.t.
- zal versplinteren
- zult versplinteren
- zal versplinteren
- zullen versplinteren
- zullen versplinteren
- zullen versplinteren
o.v.t.t.
- zou versplinteren
- zou versplinteren
- zou versplinteren
- zouden versplinteren
- zouden versplinteren
- zouden versplinteren
diversen
- versplinter!
- versplintert!
- versplinterd
- versplinterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für versplinteren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
klyva | versplinteren | afsplijten; afsplitsen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; ergens uitscheuren; in tweeën houwen; klieven; kloven; loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen |
splittra | versplinteren | afbreken; beëindigen; ergens uitscheuren; forceren; ontbinden; opheffen; splinteren; stukmaken; tot splinters breken; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen; verbreken; verbrijzelen |