Niederländisch
Detailübersetzungen für schutten (Niederländisch) ins Deutsch
schutten:
-
schutten
Konjugationen für schutten:
o.t.t.
- schut
- schut
- schut
- schutten
- schutten
- schutten
o.v.t.
- schutte
- schutte
- schutte
- schutten
- schutten
- schutten
v.t.t.
- heb geschut
- hebt geschut
- heeft geschut
- hebben geschut
- hebben geschut
- hebben geschut
v.v.t.
- had geschut
- had geschut
- had geschut
- hadden geschut
- hadden geschut
- hadden geschut
o.t.t.t.
- zal schutten
- zult schutten
- zal schutten
- zullen schutten
- zullen schutten
- zullen schutten
o.v.t.t.
- zou schutten
- zou schutten
- zou schutten
- zouden schutten
- zouden schutten
- zouden schutten
en verder
- ben geschut
- bent geschut
- is geschut
- zijn geschut
- zijn geschut
- zijn geschut
diversen
- schut!
- schut!
- geschut
- schuttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für schutten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
einsperren | schutten | aanhouden; arresteren; bijsluiten; bijvoegen; detineren; gevangen zetten; gevangenhouden; gevangennemen; in de cel zetten; in hechtenis houden; in hechtenis nemen; inrekenen; insluiten; interneren; isoleren; kooien; oppakken; opsluiten; toevoegen; vasthouden; vastzetten; vatten |