Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
echar
|
|
weggooien
|
regalar
|
|
weggeven
|
servir
|
|
opdienen; serveren
|
suministrar
|
|
leveren
|
verter
|
|
inschenken; leeggieten; uitgieten
|
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
administrar
|
binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken
|
aangrijpen; aanwenden; administreren; beheren; benutten; besturen; gebruiken; toepassen
|
administrar medicamentos
|
geneesmiddel toedienen; geven; ingeven; toedienen; verstrekken
|
|
ahorrar
|
doneren; geven; schenken
|
achteruitgaan; afnemen; besparen; bezuinigen; bijeenzamelen; declineren; gunnen; gunst verlenen; korten; matigen; minder gebruiken; minder worden; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opsparen; sparen; vergaren; verzamelen
|
alcanzar
|
aangeven; aanreiken; geven; reiken
|
achteropkomen; behalen; bereiken; beroeren; binnenbrengen; binnenhalen; brengen; doordringen; gebukt gaan onder; geraken; inhalen; inlopen; komen tot; langs brengen; meebrengen; penetreren in; raken; reiken; terecht komen; torsen; treffen; verkrijgen; winnen
|
conceder
|
doneren; geven; schenken; verlenen; verstrekken
|
beamen; bevestigen; cadeau doen; cadeau geven; dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; inwilligen; laten; onderschrijven; permitteren; schenken; staven; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen
|
dar
|
aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; binnen gieten; doneren; geven; iemand iets toedienen; ingeven; overgeven; overhandigen; schenken; toesteken; verlenen; verstrekken
|
cadeau doen; cadeau geven; distribueren; draaien; gunnen; gunst verlenen; iets toekennen; meegeven; meesturen; meezenden; ondervragen; overhoren; ronddelen; schenken; toebedelen; toebrengen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitkeren; uitreiken; uitvragen; verdelen; verhoren; verschaffen; verstrekken; wenden; zwenken
|
dar importancia
|
doneren; geven; schenken
|
|
darse
|
doneren; geven; schenken
|
gunnen; gunst verlenen; optreden; performen; spelen
|
donar
|
doneren; geven; schenken
|
cadeau doen; cadeau geven; gunnen; gunst verlenen; schenken; vergeven; weggeven; wegschenken
|
echar
|
doneren; geven; schenken
|
afdanken; afscheiden; afvoeren; bannen; begeleiden; bezweren; bijgieten; ecarteren; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; inschenken; intappen; leiden; lozen; meevoeren; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; schenken; serveren; smijten; sturen; tappen; toezenden; uitbannen; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verhuizen; verjagen; verkassen; verzenden; voeren; weggooien; wegjagen; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
|
entregar
|
aangeven; aanreiken; afgeven; doneren; geven; overgeven; overhandigen; schenken; toesteken; verlenen; verstrekken
|
aanbieden; aanleveren; afdragen; afgeven; afleveren; afstaan; bestellen; bezorgen; brengen; gunnen; gunst verlenen; indienen; inleveren; inschrijven; leveren; offreren; opgeven; orderen; overdragen aan; overgeven; overhandigen; presenteren; rondbrengen; strijd opgeven; thuisbezorgen; toeleveren; uitbetalen
|
favorecer
|
doneren; geven; schenken
|
begunstigen; bevoordelen; bevoorrechten; staan; voorrechten toekennen; voorschuiven; voortrekken
|
hacer entrega
|
aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
|
obsequiar con
|
doneren; geven; schenken
|
gunnen; gunst verlenen; vergasten op
|
ofertar
|
aanbieden; aanreiken; geven
|
aanbieden; indienen; laten zien; offreren; presenteren; tonen; uitloven; voorleggen
|
ofrecer
|
aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
aanbieden; beloven; bieden; indienen; laten zien; offeren; offreren; opgeven; opofferen; presenteren; prijsgeven; toezeggen; tonen; uitloven; voorleggen
|
otorgar
|
doneren; geven; schenken
|
bedelen; begiftigen; beschenken; cadeau doen; cadeau geven; gunnen; gunst verlenen; inwilligen; schenken; toekennen; toestaan; vergunnen; verlenen
|
perdonar
|
doneren; geven; schenken
|
cadeau doen; cadeau geven; excuseren; excuses aanbieden; gunnen; gunst verlenen; in acht nemen; kwijtschelden; ontzien; schenken; sparen; vergeven; vergiffenis schenken; verontschuldigen; verschonen
|
preferir
|
doneren; geven; schenken
|
prefereren; verkiezen
|
presentar
|
aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
aanbieden; aandienen; adviseren; blootleggen; etaleren; exposeren; iets aankondigen; iets aanraden; in aantocht zijn; indienen; influisteren; ingeven; laten zien; offreren; onthullen; ontmaskeren; presenteren; raden; souffleren; suggereren; tentoonstellen; tonen; uitloven; uitstallen; vertonen; voorleggen; weergeven; zich aandienen; zich voordoen
|
presentar una petición
|
aanbieden; aanreiken; geven
|
aanbieden; indienen
|
prestar
|
doneren; geven; schenken
|
gunnen; gunst verlenen; lenen; lombarderen; ontlenen; panden; te leen geven; te leen krijgen; uitlenen
|
privilegiar
|
doneren; geven; schenken
|
begunstigen; bevoordelen; bevoorrechten; voorrechten toekennen; voorschuiven; voortrekken
|
proporcionar
|
aangeven; aanreiken; afgeven; doneren; geven; overgeven; overhandigen; schenken; toesteken
|
gunnen; gunst verlenen; ter beschikking stellen; uitkeren; verschaffen; verstrekken
|
regalar
|
doneren; geven; schenken
|
cadeau doen; cadeau geven; gunnen; gunst verlenen; schenken; vergeven; weggeven; wegschenken
|
servir
|
doneren; geven; schenken
|
aan tafel bedienen; assisteren; bedienen; bijgieten; bijspringen; bijstaan; dienen; dienst doen; eten opscheppen; gerieven; gunnen; gunst verlenen; handreiken; helpen; inschenken; intappen; knoppen bedienen; ondersteunen; opdienen; opdissen; opscheppen; schenken; seconderen; serveren; tappen; van dienst zijn; voorschotelen; voorzetten; weldoen
|
suministrar
|
binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; schenken; verlenen; verstrekken
|
aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; gunnen; gunst verlenen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren; versturen; zenden
|
transmitir
|
aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
communiceren; delegeren; geld overmaken; omroepen; overboeken; overbrengen; overdragen; overleveren; overschrijven; overzenden; programma uitzenden
|
traspasar
|
aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
delegeren; overdragen; overschrijden; overstappen
|
verter
|
doneren; geven; schenken
|
afdruipen; afscheiden; afvoeren; deponeren; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; gieten op; gunnen; gunst verlenen; ingieten; leegstorten; lopen; lozen; neerleggen; opgieten; ruimen; sijpelen; stromen; uitdruppelen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; vergieten; vloeien
|
-
|
schenken; weggeven
|
|