Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. inprikken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für inprikken (Niederländisch) ins Spanisch

inprikken:

inprikken Verb (prik in, prikt in, prikte in, prikten in, ingeprikt)

  1. inprikken

Konjugationen für inprikken:

o.t.t.
  1. prik in
  2. prikt in
  3. prikt in
  4. prikken in
  5. prikken in
  6. prikken in
o.v.t.
  1. prikte in
  2. prikte in
  3. prikte in
  4. prikten in
  5. prikten in
  6. prikten in
v.t.t.
  1. heb ingeprikt
  2. hebt ingeprikt
  3. heeft ingeprikt
  4. hebben ingeprikt
  5. hebben ingeprikt
  6. hebben ingeprikt
v.v.t.
  1. had ingeprikt
  2. had ingeprikt
  3. had ingeprikt
  4. hadden ingeprikt
  5. hadden ingeprikt
  6. hadden ingeprikt
o.t.t.t.
  1. zal inprikken
  2. zult inprikken
  3. zal inprikken
  4. zullen inprikken
  5. zullen inprikken
  6. zullen inprikken
o.v.t.t.
  1. zou inprikken
  2. zou inprikken
  3. zou inprikken
  4. zouden inprikken
  5. zouden inprikken
  6. zouden inprikken
en verder
  1. is ingeprikt
diversen
  1. prik in!
  2. prikt in!
  3. ingeprikt
  4. inprikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inprikken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
envainar inprikken binnensteken; insteken
meter inprikken aantasten; aanvreten; bederven; bergen; beschadigen; deponeren; leggen; neerleggen; opruimen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; wegleggen; zetten
pinchar en inprikken binnensteken; insteken