Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für dreigen (Niederländisch) ins Schwedisch
dreigen:
-
dreigen
Konjugationen für dreigen:
o.t.t.
- dreig
- dreigt
- dreigt
- dreigen
- dreigen
- dreigen
o.v.t.
- dreigde
- dreigde
- dreigde
- dreigden
- dreigden
- dreigden
v.t.t.
- heb gedreigd
- hebt gedreigd
- heeft gedreigd
- hebben gedreigd
- hebben gedreigd
- hebben gedreigd
v.v.t.
- had gedreigd
- had gedreigd
- had gedreigd
- hadden gedreigd
- hadden gedreigd
- hadden gedreigd
o.t.t.t.
- zal dreigen
- zult dreigen
- zal dreigen
- zullen dreigen
- zullen dreigen
- zullen dreigen
o.v.t.t.
- zou dreigen
- zou dreigen
- zou dreigen
- zouden dreigen
- zouden dreigen
- zouden dreigen
diversen
- dreig!
- dreigt!
- gedreigd
- dreigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für dreigen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
hota | dreigen | bedreigen; intimideren; onder druk zetten |
Verwandte Definitionen für "dreigen":
Wiktionary Übersetzungen für dreigen:
Schwedisch
Detailübersetzungen für dreigen (Schwedisch) ins Niederländisch
dreigen: (*Wort und Satz getrennt)
- dåre: sukkel; rund; oen; sul; onnozelaar; stommerd; stommerik; stommeling; onnozele; druiloor; kalfskop; schapenkop; schaapskop; onnozele hals; zot; malloot; pias; mallerd; zottin; gek; idioot; dwaas; imbeciel; maniak; ijveraar; zeloot; scherpslijper
- igen: nog eens; nog een keer; andermaal; alweer