Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. toeëigenen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für toeëigenen (Niederländisch) ins Schwedisch

toeëigenen:

toeëigenen Verb (eigen toe, eigent toe, eigende toe, eigenden toe, toegeeigend)

  1. toeëigenen (zich aanmatigen)
    tillåta sig; ge sig rätt
    • tillåta sig Verb (tillåter sig, tillåtit sig, tillät sig)
    • ge sig rätt Verb (ger sig rätt, gav sig rätt, givit sig rätt)
  2. toeëigenen (stelen; pikken; verdonkeremanen; )
    stjäla
    • stjäla Verb (stjäler, stal, stulit)
  3. toeëigenen (in bezit nemen)
    ockuppera; ta i besittning
    • ockuppera Verb (ockupperar, ockupperade, ockupperat)
    • ta i besittning Verb (tar i besittning, tog i besittning, tagit i besittning)

Konjugationen für toeëigenen:

o.t.t.
  1. eigen toe
  2. eigent toe
  3. eigent toe
  4. eigenen toe
  5. eigenen toe
  6. eigenen toe
o.v.t.
  1. eigende toe
  2. eigende toe
  3. eigende toe
  4. eigenden toe
  5. eigenden toe
  6. eigenden toe
v.t.t.
  1. heb toegeeigend
  2. hebt toegeeigend
  3. heeft toegeeigend
  4. hebben toegeeigend
  5. hebben toegeeigend
  6. hebben toegeeigend
v.v.t.
  1. had toegeeigend
  2. had toegeeigend
  3. had toegeeigend
  4. hadden toegeeigend
  5. hadden toegeeigend
  6. hadden toegeeigend
o.t.t.t.
  1. zal toeëigenen
  2. zult toeëigenen
  3. zal toeëigenen
  4. zullen toeëigenen
  5. zullen toeëigenen
  6. zullen toeëigenen
o.v.t.t.
  1. zou toeëigenen
  2. zou toeëigenen
  3. zou toeëigenen
  4. zouden toeëigenen
  5. zouden toeëigenen
  6. zouden toeëigenen
en verder
  1. ben toegeeigend
  2. bent toegeeigend
  3. is toegeeigend
  4. zijn toegeeigend
  5. zijn toegeeigend
  6. zijn toegeeigend
diversen
  1. eigen toe!
  2. eigent toe!
  3. toegeeigend
  4. toeeigenen
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für toeëigenen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ge sig rätt toeëigenen; zich aanmatigen
ockuppera in bezit nemen; toeëigenen
stjäla achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken achterhouden; achteroverdrukken; afsnoepen; gappen; inpikken; jatten; ladelichten; ontstelen; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegpikken
ta i besittning in bezit nemen; toeëigenen eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven
tillåta sig toeëigenen; zich aanmatigen aanmatigen; zich verbeelden

Wiktionary Übersetzungen für toeëigenen:


Cross Translation:
FromToVia
toeëigenen usurpera; tillskansa sig; inkräkta på; bemäktiga sig usurp — to seize power